Tsafrira Levy, geboren en opgegroeid als kibboetsdochter in Israël, studeerde in Tel Aviv en kwam op haar 25e naar Nederland, waar ze haar studie klinisch psychologie in Groningen heeft afgemaakt.
Ze werkte daarna tot haar pensioen als individueel psychotherapeut in de verslavingszorg en zorgde met haar Nederlandse man voor hun gezin. Tijdens haar eerste vijf jaar in Nederland schreef ze freelance voor de Israëlische krant "al hamishmar" en publiceerde daar ook 13 korte verhalen in de literaire bijlage. Na haar overgang tot het Nederlands als literaire schrijftaal, zijn vanaf 1997 verschillende romans en dichtbundels van haar in het Nederlands gepubliceerd. Ze volgt vanaf oktober 2022 kabbala lessen via Skype bij Jacob Ben-Chaim. Het verhaal "De bekeerling" heeft ze een jaar of twintig daarvoor geschreven naar aanleiding van een ontmoeting met de hoofdpersoon, zoals in het verhaal wordt beschreven.
Enkele fictieve details zijn eraan toegevoegd. Een eerdere versie van dit verhaal maakt deel uit van haar roman "De laatste
opera in Beth Varda", die in 2018 bij Uitgeverij Elikser is verschenen. Voor meer informatie lees www.tsafriralevy.nl .
Ze werkte daarna tot haar pensioen als individueel psychotherapeut in de verslavingszorg en zorgde met haar Nederlandse man voor hun gezin. Tijdens haar eerste vijf jaar in Nederland schreef ze freelance voor de Israëlische krant "al hamishmar" en publiceerde daar ook 13 korte verhalen in de literaire bijlage. Na haar overgang tot het Nederlands als literaire schrijftaal, zijn vanaf 1997 verschillende romans en dichtbundels van haar in het Nederlands gepubliceerd. Ze volgt vanaf oktober 2022 kabbala lessen via Skype bij Jacob Ben-Chaim. Het verhaal "De bekeerling" heeft ze een jaar of twintig daarvoor geschreven naar aanleiding van een ontmoeting met de hoofdpersoon, zoals in het verhaal wordt beschreven.
Enkele fictieve details zijn eraan toegevoegd. Een eerdere versie van dit verhaal maakt deel uit van haar roman "De laatste
opera in Beth Varda", die in 2018 bij Uitgeverij Elikser is verschenen. Voor meer informatie lees www.tsafriralevy.nl .
Bekeerling
Verhaal van Tsafrira Levy
Ze viel me op in de rij voor de incheckbalie door haar lange, slanke postuur en lichtgroene haarband die de blonde pruik sierde. Haar getekende wenkbrauwen trokken als eerst mijn aandacht, want ze pasten niet in de vrome kledingstijl, met een donkerblauwe jack over de dichtgeknoopte bloes, de lange, zwarte rok en platte zwarte schoenen. Hoewel de dag nog jong
was, heerste in de vertrekhal topdrukte en leek alleen zij een eilandje van rust in de rij. Toen bleek dat onze
vliegtuigmaatschappij zich had bezondigd aan overboekingen, veranderde de gejaagdheid er in een volksopstand. Helaas hoorden zij en ik bij de tien pechvogels, die als paria’s naar een andere incheckbalie werden gedirigeerd, om een
alternatieve vluchtroute te regelen.
De omweg via Parijs naar Amsterdam zou ons zeven uur vertraging bij aankomst opleveren, dus werd er meteen druk onderhandeld met hen die het geluk hadden rechtstreeks te mogen vliegen.
Drie van de tien slaagden erin. In hun plaats sloten twee studenten en een ultraorthodoxe man zich bij ons achter in de rij aan. Als enige van de andere pechvogels bewaarde zij ook hier haar kalmte.
‘Hoe kunt u zo onverstoord blijven?’ vroeg ik, die achter haar stond. ‘We worden als vee behandeld.’
‘Helpt boosheid u? Met Gods hulp komen we vandaag en anders morgen in Amsterdam aan.’
‘En als er tijdens de overstap in Parijs ook van alles misgaat?’
Ze duwde haar koffer een paar centimeters vooruit. ‘Dan regelen ze een slaapplaats voor ons.’
Ik bleef nijdig. ‘Morgenochtend moet ik werken. Niet alleen ik, maar ook anderen rekenen erop.’
‘We moeten zoveel. Ook ik was liever vandaag op tijd aangekomen. Mijn ouders vieren vanavond hun vijftigste trouwdag. Mijn moeder, om precies te zijn, papa is vorige jaar overleden.’
‘Gecondoleerd. En dan blijft u nog zo kalm?’
‘Ik doe mijn best. We mogen straks gratis bellen naar Nederland, dat is aardig van ze.’
Zoals iedereen in de rij deden ook wij weer een stapje vooruit. De koffer van de ultraorthodoxe man botste tegen mijn enkel.
‘Kunt u niet beter uitkijken?’ snauwde ik.
Geschrokken deed hij een stap terug en botste tegen de koffer van de student. Bij zijn excuses meed de vrome man mijn blik. Of hij daarbij ook bloosde kon ik niet zien, zijn baard bedekte bijna het hele gezicht, maar haar zag ik wel glimlachen en voor ik het in de gaten had, beantwoordde ik dat zelf met een glimlach. ‘Wat een sukkel. Misschien zou ik vroom moeten zijn om me te schikken in dit lot.’ De uitwisseling van glimlachjes verzachtte mijn nijd.
‘Die stap heb ik zelf zeventien jaar geleden genomen,’ zei zij.
‘Hoe bedoelt u, die stap?’
‘Ik heb me zeventien jaar geleden tot het chassidische geloof bekeerd.’ Ze keek steels naar de man achter me, die zijn bezwete voorhoofd onder de zwarte bolhoed afdroogde met een witte zakdoek. ‘Op mijn dertigste, na zeven jaar voorbereiding in Amsterdam.’
Ik zou haar geen zevenenveertig geven, zelfs geen veertig, en dat wij de hele tijd Nederlands tegen elkaar praatten, viel me toen pas op. Op ons verzoek kregen we zitplaatsen naast elkaar in het vliegtuig naar Parijs. Achter ons zeeg de vrome man neer, die zeker ook bij een of andere chassidische hof hoorde. Tijdens de vlucht praatten zij en ik bijna non-stop met elkaar. Zij was vooral aan het woord, aangespoord door mijn vragen.
‘Noem me Zohara,’ zei ze na een korte aarzeling, toen ik me voorstelde en haar naar haar naam vroeg. ‘In Nederland kennen ze me onder mijn oude naam en in Jeruzalem heet ik ook anders. Mijn schuilnaam dient hier als schild waarachter ik open tegen u durf te zijn. Openheid naar vreemden is niet bepaald de norm bij ons, maar ik ben ook geen doorsnee chassidische vrouw. Onze rabbijn wil iedereen gelukkig zien. Dit en meer met u delen helpt me erbij. Blijheid brengt ons dichter bij de onbevattelijke bron van Al, die we niet bij naam mogen en kunnen noemen en dan toch, gek genoeg, met
De Naam duiden, Hasjem. Daarom mag ik van onze wijze rabbijn soms afwijken van de norm. Fietsen, bijvoorbeeld, als ik maar zorg dat mijn benen bedekt blijven. Voor iemand uit Nederland is fietsen net als de buitenlucht van Jeruzalem, van beide word ik blij.’ Het waren haar woorden die ik in de trein van Schiphol naar huis elf uur later noteerde als mijn geheugensteun. ‘Een vliegtuig is een capsule in de ruimte. Voor de duur van deze vlucht kunnen we zowel vertrouwelijk als anoniem zijn. Vertrouwelijkheid geeft lucht en verlicht in de driedubbele betekenissen van het woord: minder donker, meer inzicht, minder zwaar. Hoe ik bij een chassidische hof ben beland, wil je weten. In ZijnHaar wereld is alles voorbestemd. Toeval is wat mensen maken van voorbestemde gebeurtenissen die zij niet hebben verwacht. Lange tijd wist ik niet eens dat ik zeer waarschijnlijk van drie Joodse grootouders afstam. Alleen mama’s moeder kwam uit een Gereformeerd gezin. Van twee van de drie anderen ben ik nog steeds niet honderd procent zeker, maar ik ga er wel van uit. Papa zaliger was een wees en zweeg over zijn afkomst. Mama’s vader was van Joodse afkomst, dat weet ik sinds mijn vijftiende, nadat mama mij in bed had betrapt met een leerboek Hebreeuws. Ik had dat boek in de etalage van een antiquair gezien en moest het hebben, geen idee waarom. Mama was sprakeloos toen ze me met dat boek zag. Ze liet me zweren om het bestaan ervan voor papa te verzwijgen. In ruil daarvoor vertelde ze me haar geheim: haar vader de dominee was niet haar biologische vader. Haar biologische vader was als Jood afgevoerd en vermoord in Sobibor. Oma droeg toen zijn achternaam en werd zelf bij een latere razzia ook opgepakt. Op weg naar Westerbork sprong ze met mama, toen nog een baby, uit de rijdende trein. Ze overleefden de sprong en doken onder. Na de bevrijding hertrouwde oma met de dominee en zo hadden mijn zus en ik een prekende opa en een papa die over zijn ouders zweeg. Later bekeerde papa zich tot het soefisme en mijn zus is kort daarna boeddhist geworden. Bekeren zit ons kennelijk in het bloed, oude zielen zoeken hun ware bestemming, zou je kunnen denken. Ik wist eerst niet wat Jood-zijn precies inhield, behalve dat het iets met de oorlog te maken had en... Nee, dank u,’ zei ze tegen de stewardess die ons het ontbijt aanreikte. ‘Ik eet liever mijn sandwiches van thuis. Gezegend is HijZij die ons van brood voorziet en van al het nodige om te leven, Met ZijnHaar oneindig, eeuwig licht zit HijZij in alles, groot en klein, gebeden en geboden. Naar HemHaar richt ik mijn blik, en onze rechtvaardige rabbijn helpt me erbij om dichter bij HemHaar te komen. Wanneer onze rabbijn spreekt, zingt en danst, voelt het voor mij, die als vrouw dan niet mee mag zingen en dansen, als opstijgen naar hogere sferen. Ik moet bekennen dat ik het soms jammer vind dat vrouwen bij ons worden uitgesloten van actieve deelname aan de dans en het gezang tijdens de sjoeldienst. Als kind zat ik op ballet, als puber was ik een geziene gast in disco’s, en toch, wanneer ik mijn zoontjes zie dansen met de mannen in de synagoge, voel ik me heel blij. Ik, die vroeger dronk, snoof, naar rockconcerten ging en met verschillende jongens naar bed ging, voel me dan dichter bij ZijnHaar wijsheid die ons verlicht en naar het goede leidt. Mensen zeggen dat wij in de wereld van gisteren leven, maar niets is minder waar. De Alwetende waarover wij niets weten, behalve ZijnHaar goede invloed op ons, Hasjem, die met ZijnHaar Sprekende Licht de wereld schiep en met ZijnHaar adem de mens, is eeuwig te herkennen in de wereld als je weet wat, waar en hoe je moet zoeken.
Waar was ik gebleven? O, ja, de weg naar HemHaar. Op mijn zeventiende ging ik rechten studeren en werd ik lid van de Joodse studentenvereniging in Amsterdam. Ik volgde joodse lessen, las in mijn vrije tijd ook over de kabbala. Dat ik me aangetrokken voelde tot de joodse mystiek is ook geen toeval. Zo lang ik me kan herinneren, zie ik af en toe zielen. Mensen en dingen lijken dan doorzichtig. Onze rabbijn neemt me daarin serieus. Na de geboorte van mijn tweede zoon zag ik puur licht. Dat licht doofde bij de besnijdenis. De rabbijn denkt dat ik toen getuige was geweest van de strijd met Sitra Achra, de andere kant die het Goede bestrijdt en verzwakt, maar bij het overwinnen ervan ook sterk maakt. Wij, mensen, zouden voor het goede moeten kiezen, voor wat ons verder brengt op weg naar de Bron. Velen doen dat helaas niet, ik vroeger ook niet. Later werd ik bij mijn keus voor het goede geholpen door onze rabbijn. Ik ging naar een lezing van hem in Antwerpen en had toen het gevoel dat hij zich persoonlijk tot mij en over mij sprak. Bekeer me tot uw geloof, zei ik na afloop. Hij keek dwars door me heen, ik hoefde me niet nader te verklaren. “We doen anderen dat niet graag aan,” zei hij, “maar als jij het geduld van Jaakov kunt opbrengen en zeven jaar voor dat doel wilt zwoegen, neem ik je daarna in mijn chassidische hof in Jeruzalem op. Die zeven jaren waren omgevlogen, kan ik je wel vertellen. Iedereen om me heen verklaarde me voor gek. Na mijn officiële bekering tot het Jodendom en het chassidisme van zijn hof verhuisde ik naar Jeruzalem, waar ik nog steeds woon. Ik heb eerst als secretaresse bij een internationale handelsfirma gewerkt en in dat jaar kreeg ik negenentwintig huwelijksaanzoeken van bekeerlingen uit binnen- en buitenland, maar ik voelde met geen van hen een klik. Mij past geen echtgenoot die dag en nacht met de neus in de boeken zit, maar één die de mouwen opstroopt en ook voor brood op de plank wil zorgen. Armoede loutert lichaam noch ziel, zelf bijdragen aan de schepping wel. Mijn vrijgezellenpositie gaf spanningen binnen onze kleine geloofsgemeenschap. Vrome mannen mogen niet kijken naar vrouwen buiten hun familiekring, maar ze doen het wel. Verleid door de verzwakkende krachten van Sitra Achra raken ze ontregeld en verzaken hun plichten. In de Tanach vinden we veel voorbeelden daarvan. Noach, Lot, Jehuda, Reuben, Zimri, koning David, ga zo door… daarom moeten onze mannen jong trouwen, liefst op hun achttiende al. Ik weet dat mannen me aantrekkelijk vinden. Dat is altijd zo geweest, zonder dat ik daar iets voor hoefde te doen. Mijn wenkbrauwen zijn trouwens niet voor dat doel getekend. Ik ben al mijn haar kwijt door een auto-immuun ziekte en ik mocht van onze rabbijn een laserbehandeling volgen voor de getekende wenkbrauwen die je ziet. Uiteindelijk trouwde ik met een Canadese bekeerling. Het was een verstandshuwelijk, er vlogen geen vonken over. Ik had gedacht dat een man die als fysiotherapeut fysiek leed verlichtte, liefdevol en invoelend zou zijn, maar niets bleek minder waar. Hij is een zwart-wit denker, van hem mag, om wat te noemen, maar één positie op de vrijdagavond, wanneer we met de voortplantingsplicht bezig zijn, de man boven op de vrouw, die haar plek onder hem moet kennen. Maar ik raakte daarvan telkens in paniek. Al mijn vroegere vriendjes hielden daar rekening mee, maar hij? Nee, nooit, al heb ik hem uitgelegd waar de paniek vandaan kwam. Als peuter moest ik een week vastgebonden liggen in het ziekenhuis vanwege ernstige allergie en jeuk, mijn lichaam bewaart dat herinneringenspoor en komt er niet los van. Nog niet, moet ik er direct bij zeggen. Mijn man sloeg me als ik onderuit probeerde te komen. Hij schold me uit voor hoer wanneer ik andere posities voorstelde. Ik ontweek hem zoveel ik kon, veinsde ongesteldheid, ziektes, kroop bij de kinderen in bed, wat slecht voor ze was, dat weet ik, want ook dan sloeg hij me en zij waren daarvan getuige. En de kinderen kwamen, reken maar dat ze kwamen. Zes op rij… Bij ons krijgen de kinderen te horen dat ze op een glijbaan vanuit de hemel naar beneden komen, u en ik weten beter. Door de voortplantingsplicht, die hij op de toegestane dagen afdwong, voelde ik te weinig liefde voor de kinderen. Ik deed mijn moederplicht plichtsmatig en bezweek onder het schuldgevoel. Na de zesde bevalling kon ik er niet meer tegen. Ik verbleef drie maanden in een sanatorium en mocht van de rabbijn en zijn vrouw daarna stiekem de pil gebruiken, zonder medeweten van mijn man die op het dubbele aantal kinderen had gerekend. Hij vloekte, sloeg, dronk en sloeg harder, het ging van kwaad tot erger. Wanhopig smeekte ik de rabbijn om ons huwelijk te ontbinden. Na vijf gesprekken, waarvan twee met mijn man erbij, stemde de rabbijn ermee in. Mijn man was woest en dreigde me uit de ouderlijke macht te ontzetten, maar ik gaf geen krimp. Over zes weken is het zover. De jongste drie kinderen zullen bij mij blijven wonen, de oudste drie gaan naar hem. Arme zij, maar ik kan dat niet helpen, alleen laten merken dat het niet aan hen ligt.’ Ze zuchtte, veegde een traan en keek door het vliegtuigraam naar het witte wolkendek onder ons. ‘Dat ik nu zonder mijn kinderen naar mama vlieg heeft een andere reden. Mama schaamt zich voor hoe ze erbij lopen, de jongens met hun zwarte keppeltjes en peies, u weet wel, slaaplokken, de meisjes… nou ja, kijk naar mij. Als mama de kleinkinderen wil zien, komt ze naar Jeruzalem. Dat doet ze elk jaar, want toegegeven, het zijn schatten van kinderen en ze zien er als engelen uit. Mama weet trouwens nog niets van mijn aankomende echtscheiding, ook niet van mijn plan voor daarna. Ik weet wat ik dan wil, namelijk de weg naar blijheid die me dicht bij de Bron brengt weer volgen en uit liefde hertrouwen. Ik heb al iemand op het oog. Hij is, net als ik en mijn eerste man, een bekeerling uit het buitenland, maar hij is heel anders dan de vader van mijn kinderen. Hij behandelt mij met respect, als zijn gelijke, hij is attent en lief voor de kinderen. Hoe ik het weet?’ Ze pauzeerde even, nam een slok water uit haar waterfles van thuis en vertelde verder.
‘Wie bij ons geen familie in de buurt heeft, eet op de Sjabbatavond en op andere feestavonden bij gastgezinnen, want reizen mag dan niet. Deze man was bij ons gezin vaak te gast. De rabbijn ontraadt een groter leeftijdsverschil dan vijf jaar tussen man en vrouw en ik ben vier jaar ouder, dus dat zit goed. Maar er is wel een ander probleem. Hij, gevoelige, lieve man, heeft nog geen eigen kinderen. Het gebod om je voort te planten weegt bij ons zwaarder dan de liefde, daarom ben ik bereid nog één keer zwanger te worden. Als mij dat niet lukt via de natuurlijke weg, betaalt onze gemeente een vruchtbaarheidsbehandeling. Er zijn precedenten, ik heb discreet navraag gedaan. Vooralsnog weten alleen hij en ik… en nu ook u, van onze liefde voor elkaar en van onze toekomstplannen. Hoe ik me verzekerd weet van zijn liefde, vraagt u? Vluchtige blikken en een paar woorden zijn genoeg om dat aan elkaar duidelijk te maken. Om onze goede naam en die van de kinderen niet door het slijk te halen, weet ook niemand anders dan u, hij en ik dat hij vandaag meevliegt naar Nederland. We houden in het openbaar afstand tot elkaar en zullen de komende dagen alleen in het geheim ontmoeten, in zijn hotelkamer. Ik ben bereid me dan aan hem te geven, nog voor het huwelijk, maar dat wil hij niet, uit respect voor mij en voor de heilige geboden. Fysiek voelen we allebei aangetrokken tot elkaar, dus dat zit goed. Kijk achter je en oordeel zelf. Is hij geen man om van te dromen? Maar doe dat alsjeblieft onopvallend en discreet.’
‘Hij?’ Ik bracht onthutst mijn hand naar de mond. ‘U bedoelt toch niet de vrome man achter ons, die ik sukkel heb genoemd?’ zei ik zachter vanachter mijn hand.
Ze knikte en bloosde als een verliefd tienermeisje. ‘Ja, hem. Ik weet zeker dat hij nu dromerig voor zich zit uit te staren zonder een woord in het boek op zijn schoot te lezen. Heb ik gelijk?’
‘Inderdaad,’ fluisterde ik.
Ze bevochtigde haar lippen en glimlachte gelukzalig. ‘Het voelt voor mij alsof ik hem mijn hele leven al ken. Wie weet, is dat ook zo… onze oude zielen, bedoel ik.’
Ik kreeg het toen zelf ook warm. ‘Maar u was nogal openhartig tegen mij over uw verleden en hoe u met uw man de liefde hebt bedreven. Weet hij dat ook van u? Vindt hij uw openhartigheid op dat punt wel goed?’
Haar ogen kregen iets ondeugends toen ze bij haar glimlach naar me knipoogde. ‘Maakt u zich geen zorgen. Hij komt uit Toulouse en verstaat geen woord Nederlands.’
was, heerste in de vertrekhal topdrukte en leek alleen zij een eilandje van rust in de rij. Toen bleek dat onze
vliegtuigmaatschappij zich had bezondigd aan overboekingen, veranderde de gejaagdheid er in een volksopstand. Helaas hoorden zij en ik bij de tien pechvogels, die als paria’s naar een andere incheckbalie werden gedirigeerd, om een
alternatieve vluchtroute te regelen.
De omweg via Parijs naar Amsterdam zou ons zeven uur vertraging bij aankomst opleveren, dus werd er meteen druk onderhandeld met hen die het geluk hadden rechtstreeks te mogen vliegen.
Drie van de tien slaagden erin. In hun plaats sloten twee studenten en een ultraorthodoxe man zich bij ons achter in de rij aan. Als enige van de andere pechvogels bewaarde zij ook hier haar kalmte.
‘Hoe kunt u zo onverstoord blijven?’ vroeg ik, die achter haar stond. ‘We worden als vee behandeld.’
‘Helpt boosheid u? Met Gods hulp komen we vandaag en anders morgen in Amsterdam aan.’
‘En als er tijdens de overstap in Parijs ook van alles misgaat?’
Ze duwde haar koffer een paar centimeters vooruit. ‘Dan regelen ze een slaapplaats voor ons.’
Ik bleef nijdig. ‘Morgenochtend moet ik werken. Niet alleen ik, maar ook anderen rekenen erop.’
‘We moeten zoveel. Ook ik was liever vandaag op tijd aangekomen. Mijn ouders vieren vanavond hun vijftigste trouwdag. Mijn moeder, om precies te zijn, papa is vorige jaar overleden.’
‘Gecondoleerd. En dan blijft u nog zo kalm?’
‘Ik doe mijn best. We mogen straks gratis bellen naar Nederland, dat is aardig van ze.’
Zoals iedereen in de rij deden ook wij weer een stapje vooruit. De koffer van de ultraorthodoxe man botste tegen mijn enkel.
‘Kunt u niet beter uitkijken?’ snauwde ik.
Geschrokken deed hij een stap terug en botste tegen de koffer van de student. Bij zijn excuses meed de vrome man mijn blik. Of hij daarbij ook bloosde kon ik niet zien, zijn baard bedekte bijna het hele gezicht, maar haar zag ik wel glimlachen en voor ik het in de gaten had, beantwoordde ik dat zelf met een glimlach. ‘Wat een sukkel. Misschien zou ik vroom moeten zijn om me te schikken in dit lot.’ De uitwisseling van glimlachjes verzachtte mijn nijd.
‘Die stap heb ik zelf zeventien jaar geleden genomen,’ zei zij.
‘Hoe bedoelt u, die stap?’
‘Ik heb me zeventien jaar geleden tot het chassidische geloof bekeerd.’ Ze keek steels naar de man achter me, die zijn bezwete voorhoofd onder de zwarte bolhoed afdroogde met een witte zakdoek. ‘Op mijn dertigste, na zeven jaar voorbereiding in Amsterdam.’
Ik zou haar geen zevenenveertig geven, zelfs geen veertig, en dat wij de hele tijd Nederlands tegen elkaar praatten, viel me toen pas op. Op ons verzoek kregen we zitplaatsen naast elkaar in het vliegtuig naar Parijs. Achter ons zeeg de vrome man neer, die zeker ook bij een of andere chassidische hof hoorde. Tijdens de vlucht praatten zij en ik bijna non-stop met elkaar. Zij was vooral aan het woord, aangespoord door mijn vragen.
‘Noem me Zohara,’ zei ze na een korte aarzeling, toen ik me voorstelde en haar naar haar naam vroeg. ‘In Nederland kennen ze me onder mijn oude naam en in Jeruzalem heet ik ook anders. Mijn schuilnaam dient hier als schild waarachter ik open tegen u durf te zijn. Openheid naar vreemden is niet bepaald de norm bij ons, maar ik ben ook geen doorsnee chassidische vrouw. Onze rabbijn wil iedereen gelukkig zien. Dit en meer met u delen helpt me erbij. Blijheid brengt ons dichter bij de onbevattelijke bron van Al, die we niet bij naam mogen en kunnen noemen en dan toch, gek genoeg, met
De Naam duiden, Hasjem. Daarom mag ik van onze wijze rabbijn soms afwijken van de norm. Fietsen, bijvoorbeeld, als ik maar zorg dat mijn benen bedekt blijven. Voor iemand uit Nederland is fietsen net als de buitenlucht van Jeruzalem, van beide word ik blij.’ Het waren haar woorden die ik in de trein van Schiphol naar huis elf uur later noteerde als mijn geheugensteun. ‘Een vliegtuig is een capsule in de ruimte. Voor de duur van deze vlucht kunnen we zowel vertrouwelijk als anoniem zijn. Vertrouwelijkheid geeft lucht en verlicht in de driedubbele betekenissen van het woord: minder donker, meer inzicht, minder zwaar. Hoe ik bij een chassidische hof ben beland, wil je weten. In ZijnHaar wereld is alles voorbestemd. Toeval is wat mensen maken van voorbestemde gebeurtenissen die zij niet hebben verwacht. Lange tijd wist ik niet eens dat ik zeer waarschijnlijk van drie Joodse grootouders afstam. Alleen mama’s moeder kwam uit een Gereformeerd gezin. Van twee van de drie anderen ben ik nog steeds niet honderd procent zeker, maar ik ga er wel van uit. Papa zaliger was een wees en zweeg over zijn afkomst. Mama’s vader was van Joodse afkomst, dat weet ik sinds mijn vijftiende, nadat mama mij in bed had betrapt met een leerboek Hebreeuws. Ik had dat boek in de etalage van een antiquair gezien en moest het hebben, geen idee waarom. Mama was sprakeloos toen ze me met dat boek zag. Ze liet me zweren om het bestaan ervan voor papa te verzwijgen. In ruil daarvoor vertelde ze me haar geheim: haar vader de dominee was niet haar biologische vader. Haar biologische vader was als Jood afgevoerd en vermoord in Sobibor. Oma droeg toen zijn achternaam en werd zelf bij een latere razzia ook opgepakt. Op weg naar Westerbork sprong ze met mama, toen nog een baby, uit de rijdende trein. Ze overleefden de sprong en doken onder. Na de bevrijding hertrouwde oma met de dominee en zo hadden mijn zus en ik een prekende opa en een papa die over zijn ouders zweeg. Later bekeerde papa zich tot het soefisme en mijn zus is kort daarna boeddhist geworden. Bekeren zit ons kennelijk in het bloed, oude zielen zoeken hun ware bestemming, zou je kunnen denken. Ik wist eerst niet wat Jood-zijn precies inhield, behalve dat het iets met de oorlog te maken had en... Nee, dank u,’ zei ze tegen de stewardess die ons het ontbijt aanreikte. ‘Ik eet liever mijn sandwiches van thuis. Gezegend is HijZij die ons van brood voorziet en van al het nodige om te leven, Met ZijnHaar oneindig, eeuwig licht zit HijZij in alles, groot en klein, gebeden en geboden. Naar HemHaar richt ik mijn blik, en onze rechtvaardige rabbijn helpt me erbij om dichter bij HemHaar te komen. Wanneer onze rabbijn spreekt, zingt en danst, voelt het voor mij, die als vrouw dan niet mee mag zingen en dansen, als opstijgen naar hogere sferen. Ik moet bekennen dat ik het soms jammer vind dat vrouwen bij ons worden uitgesloten van actieve deelname aan de dans en het gezang tijdens de sjoeldienst. Als kind zat ik op ballet, als puber was ik een geziene gast in disco’s, en toch, wanneer ik mijn zoontjes zie dansen met de mannen in de synagoge, voel ik me heel blij. Ik, die vroeger dronk, snoof, naar rockconcerten ging en met verschillende jongens naar bed ging, voel me dan dichter bij ZijnHaar wijsheid die ons verlicht en naar het goede leidt. Mensen zeggen dat wij in de wereld van gisteren leven, maar niets is minder waar. De Alwetende waarover wij niets weten, behalve ZijnHaar goede invloed op ons, Hasjem, die met ZijnHaar Sprekende Licht de wereld schiep en met ZijnHaar adem de mens, is eeuwig te herkennen in de wereld als je weet wat, waar en hoe je moet zoeken.
Waar was ik gebleven? O, ja, de weg naar HemHaar. Op mijn zeventiende ging ik rechten studeren en werd ik lid van de Joodse studentenvereniging in Amsterdam. Ik volgde joodse lessen, las in mijn vrije tijd ook over de kabbala. Dat ik me aangetrokken voelde tot de joodse mystiek is ook geen toeval. Zo lang ik me kan herinneren, zie ik af en toe zielen. Mensen en dingen lijken dan doorzichtig. Onze rabbijn neemt me daarin serieus. Na de geboorte van mijn tweede zoon zag ik puur licht. Dat licht doofde bij de besnijdenis. De rabbijn denkt dat ik toen getuige was geweest van de strijd met Sitra Achra, de andere kant die het Goede bestrijdt en verzwakt, maar bij het overwinnen ervan ook sterk maakt. Wij, mensen, zouden voor het goede moeten kiezen, voor wat ons verder brengt op weg naar de Bron. Velen doen dat helaas niet, ik vroeger ook niet. Later werd ik bij mijn keus voor het goede geholpen door onze rabbijn. Ik ging naar een lezing van hem in Antwerpen en had toen het gevoel dat hij zich persoonlijk tot mij en over mij sprak. Bekeer me tot uw geloof, zei ik na afloop. Hij keek dwars door me heen, ik hoefde me niet nader te verklaren. “We doen anderen dat niet graag aan,” zei hij, “maar als jij het geduld van Jaakov kunt opbrengen en zeven jaar voor dat doel wilt zwoegen, neem ik je daarna in mijn chassidische hof in Jeruzalem op. Die zeven jaren waren omgevlogen, kan ik je wel vertellen. Iedereen om me heen verklaarde me voor gek. Na mijn officiële bekering tot het Jodendom en het chassidisme van zijn hof verhuisde ik naar Jeruzalem, waar ik nog steeds woon. Ik heb eerst als secretaresse bij een internationale handelsfirma gewerkt en in dat jaar kreeg ik negenentwintig huwelijksaanzoeken van bekeerlingen uit binnen- en buitenland, maar ik voelde met geen van hen een klik. Mij past geen echtgenoot die dag en nacht met de neus in de boeken zit, maar één die de mouwen opstroopt en ook voor brood op de plank wil zorgen. Armoede loutert lichaam noch ziel, zelf bijdragen aan de schepping wel. Mijn vrijgezellenpositie gaf spanningen binnen onze kleine geloofsgemeenschap. Vrome mannen mogen niet kijken naar vrouwen buiten hun familiekring, maar ze doen het wel. Verleid door de verzwakkende krachten van Sitra Achra raken ze ontregeld en verzaken hun plichten. In de Tanach vinden we veel voorbeelden daarvan. Noach, Lot, Jehuda, Reuben, Zimri, koning David, ga zo door… daarom moeten onze mannen jong trouwen, liefst op hun achttiende al. Ik weet dat mannen me aantrekkelijk vinden. Dat is altijd zo geweest, zonder dat ik daar iets voor hoefde te doen. Mijn wenkbrauwen zijn trouwens niet voor dat doel getekend. Ik ben al mijn haar kwijt door een auto-immuun ziekte en ik mocht van onze rabbijn een laserbehandeling volgen voor de getekende wenkbrauwen die je ziet. Uiteindelijk trouwde ik met een Canadese bekeerling. Het was een verstandshuwelijk, er vlogen geen vonken over. Ik had gedacht dat een man die als fysiotherapeut fysiek leed verlichtte, liefdevol en invoelend zou zijn, maar niets bleek minder waar. Hij is een zwart-wit denker, van hem mag, om wat te noemen, maar één positie op de vrijdagavond, wanneer we met de voortplantingsplicht bezig zijn, de man boven op de vrouw, die haar plek onder hem moet kennen. Maar ik raakte daarvan telkens in paniek. Al mijn vroegere vriendjes hielden daar rekening mee, maar hij? Nee, nooit, al heb ik hem uitgelegd waar de paniek vandaan kwam. Als peuter moest ik een week vastgebonden liggen in het ziekenhuis vanwege ernstige allergie en jeuk, mijn lichaam bewaart dat herinneringenspoor en komt er niet los van. Nog niet, moet ik er direct bij zeggen. Mijn man sloeg me als ik onderuit probeerde te komen. Hij schold me uit voor hoer wanneer ik andere posities voorstelde. Ik ontweek hem zoveel ik kon, veinsde ongesteldheid, ziektes, kroop bij de kinderen in bed, wat slecht voor ze was, dat weet ik, want ook dan sloeg hij me en zij waren daarvan getuige. En de kinderen kwamen, reken maar dat ze kwamen. Zes op rij… Bij ons krijgen de kinderen te horen dat ze op een glijbaan vanuit de hemel naar beneden komen, u en ik weten beter. Door de voortplantingsplicht, die hij op de toegestane dagen afdwong, voelde ik te weinig liefde voor de kinderen. Ik deed mijn moederplicht plichtsmatig en bezweek onder het schuldgevoel. Na de zesde bevalling kon ik er niet meer tegen. Ik verbleef drie maanden in een sanatorium en mocht van de rabbijn en zijn vrouw daarna stiekem de pil gebruiken, zonder medeweten van mijn man die op het dubbele aantal kinderen had gerekend. Hij vloekte, sloeg, dronk en sloeg harder, het ging van kwaad tot erger. Wanhopig smeekte ik de rabbijn om ons huwelijk te ontbinden. Na vijf gesprekken, waarvan twee met mijn man erbij, stemde de rabbijn ermee in. Mijn man was woest en dreigde me uit de ouderlijke macht te ontzetten, maar ik gaf geen krimp. Over zes weken is het zover. De jongste drie kinderen zullen bij mij blijven wonen, de oudste drie gaan naar hem. Arme zij, maar ik kan dat niet helpen, alleen laten merken dat het niet aan hen ligt.’ Ze zuchtte, veegde een traan en keek door het vliegtuigraam naar het witte wolkendek onder ons. ‘Dat ik nu zonder mijn kinderen naar mama vlieg heeft een andere reden. Mama schaamt zich voor hoe ze erbij lopen, de jongens met hun zwarte keppeltjes en peies, u weet wel, slaaplokken, de meisjes… nou ja, kijk naar mij. Als mama de kleinkinderen wil zien, komt ze naar Jeruzalem. Dat doet ze elk jaar, want toegegeven, het zijn schatten van kinderen en ze zien er als engelen uit. Mama weet trouwens nog niets van mijn aankomende echtscheiding, ook niet van mijn plan voor daarna. Ik weet wat ik dan wil, namelijk de weg naar blijheid die me dicht bij de Bron brengt weer volgen en uit liefde hertrouwen. Ik heb al iemand op het oog. Hij is, net als ik en mijn eerste man, een bekeerling uit het buitenland, maar hij is heel anders dan de vader van mijn kinderen. Hij behandelt mij met respect, als zijn gelijke, hij is attent en lief voor de kinderen. Hoe ik het weet?’ Ze pauzeerde even, nam een slok water uit haar waterfles van thuis en vertelde verder.
‘Wie bij ons geen familie in de buurt heeft, eet op de Sjabbatavond en op andere feestavonden bij gastgezinnen, want reizen mag dan niet. Deze man was bij ons gezin vaak te gast. De rabbijn ontraadt een groter leeftijdsverschil dan vijf jaar tussen man en vrouw en ik ben vier jaar ouder, dus dat zit goed. Maar er is wel een ander probleem. Hij, gevoelige, lieve man, heeft nog geen eigen kinderen. Het gebod om je voort te planten weegt bij ons zwaarder dan de liefde, daarom ben ik bereid nog één keer zwanger te worden. Als mij dat niet lukt via de natuurlijke weg, betaalt onze gemeente een vruchtbaarheidsbehandeling. Er zijn precedenten, ik heb discreet navraag gedaan. Vooralsnog weten alleen hij en ik… en nu ook u, van onze liefde voor elkaar en van onze toekomstplannen. Hoe ik me verzekerd weet van zijn liefde, vraagt u? Vluchtige blikken en een paar woorden zijn genoeg om dat aan elkaar duidelijk te maken. Om onze goede naam en die van de kinderen niet door het slijk te halen, weet ook niemand anders dan u, hij en ik dat hij vandaag meevliegt naar Nederland. We houden in het openbaar afstand tot elkaar en zullen de komende dagen alleen in het geheim ontmoeten, in zijn hotelkamer. Ik ben bereid me dan aan hem te geven, nog voor het huwelijk, maar dat wil hij niet, uit respect voor mij en voor de heilige geboden. Fysiek voelen we allebei aangetrokken tot elkaar, dus dat zit goed. Kijk achter je en oordeel zelf. Is hij geen man om van te dromen? Maar doe dat alsjeblieft onopvallend en discreet.’
‘Hij?’ Ik bracht onthutst mijn hand naar de mond. ‘U bedoelt toch niet de vrome man achter ons, die ik sukkel heb genoemd?’ zei ik zachter vanachter mijn hand.
Ze knikte en bloosde als een verliefd tienermeisje. ‘Ja, hem. Ik weet zeker dat hij nu dromerig voor zich zit uit te staren zonder een woord in het boek op zijn schoot te lezen. Heb ik gelijk?’
‘Inderdaad,’ fluisterde ik.
Ze bevochtigde haar lippen en glimlachte gelukzalig. ‘Het voelt voor mij alsof ik hem mijn hele leven al ken. Wie weet, is dat ook zo… onze oude zielen, bedoel ik.’
Ik kreeg het toen zelf ook warm. ‘Maar u was nogal openhartig tegen mij over uw verleden en hoe u met uw man de liefde hebt bedreven. Weet hij dat ook van u? Vindt hij uw openhartigheid op dat punt wel goed?’
Haar ogen kregen iets ondeugends toen ze bij haar glimlach naar me knipoogde. ‘Maakt u zich geen zorgen. Hij komt uit Toulouse en verstaat geen woord Nederlands.’